Prijsverlaging voor reizigers die op vakantie werden getroffen door gezondheidsmaatregelen
door Judith Tersteeg
Een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU op 12 januari 2023 die ziet op de uitleg van de Richtlijn Pakketreizen is door de (vak)pers gretig opgepakt.
Het ging hier om reizigers die eind december 2019 een pakketreis hadden geboekt bij een Duitse organisator (FTI Touristik) naar Gran Canaria van 13 t/m 27 maart 2020. In verband met Covid-19 heeft de Spaanse overheid op 15 maart 2020 maatregelen genomen. De stranden werden gesloten, het eiland kon niet worden bezichtigd en er werd een avondklok ingesteld. De reizigers mochten in het hotel hun kamer alleen verlaten om te eten en ook waren de zwembaden dicht en was er geen animatieprogramma. Op 20 maart moesten de reizigers het eiland verlaten.
Bij terugkeer wensten de reizigers een vergoeding van 70% van de pakketreisprijs te ontvangen. De organisator weigerde dat en vond dat zij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor “algemeen levensrisico”.
Uitspraak
De rechter in eerste aanleg in München heeft de vordering van de reizigers afgewezen omdat maatregelen ter bescherming van de gezondheid niet kon leiden tot een ‘gebrek’ in de pakketreis.
De reizigers hebben beroep ingesteld bij de regionale rechter in München. Deze rechter stelt (terecht) vast dat op de organisator risicoaansprakelijkheid rust en dus aansprakelijk kan worden gesteld voor non-conformiteit van de reisdiensten ten gevolge van de toepassing van maatregelen ter bescherming van de gezondheid. Omdat tijdens de reis echter ook in Duitsland Corona-maatregelen waren vastgesteld die vergelijkbaar waren met die welke door de Spaanse autoriteiten zijn genomen, heeft de rechter een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie.
De Duitse rechter wil graag weten of (artikel 14 lid 1 van) de Richtlijn Pakketreizen (2015/2302) zo moet worden uitgelegd dat een reiziger recht heeft op een verlaging van de prijs van zijn pakketreis wanneer een non-conformiteit van de in zijn pakketreis begrepen reisdiensten te wijten is aan beperkingen die op de plaats van bestemming van deze reiziger zijn opgelegd om de verspreiding van een besmettelijke ziekte tegen te gaan en dergelijke beperkingen ook in de woonplaats van deze reiziger en in andere landen zijn opgelegd wegens de wereldwijde verspreiding van deze ziekte.
Het antwoord van het Hof van Justitie op bovenstaande vraag is kort gezegd: ja. Dit volgt niet alleen uit de letterlijke bewoordingen van artikel 14 lid 1 van de Richtlijn Pakketreizen waarin staat dat een reiziger recht heeft op een passende prijsverlaging voor iedere periode waarin er sprake was van non-conformiteit, tenzij de organisator bewijst dat die non-conformiteit aan deze reiziger is toe te rekenen. De oorzaak van de non-conformiteit, dus ook de vraag of de non-conformiteit aan de organisator is toe te rekenen, is dus irrelevant. Dit past ook in de context van de Richtlijn (die geënt is op de risicoaansprakelijkheid van de organisator), het doel van de Richtlijn (namelijk een hoog niveau van consumentenbescherming) en de ontstaansgeschiedenis van de Richtlijn.
Buitengewone onvermijdbare omstandigheden
Reizigers hebben bij non-conformiteit dus recht op een prijsverlaging tenzij de organisator bewijst dat die non-conformiteit is toe te rekenen aan de reiziger. De reizigers hebben dus recht op prijsverlaging ongeacht of sprake is van “buitengewone onvermijdbare omstandigheden”. Alleen voor het recht op verdere schadevergoeding is de vraag of sprake is van buitengewone onvermijdbare omstandigheden relevant.
Tot zover brengt deze uitspraak van het Hof van Justitie in mijn optiek weinig spannend nieuws. Het is in elk geval een bevestiging van de wijze waarop in Nederland de brancheorganisatie ANVR richting haar leden ook altijd uitleg heeft gegeven over toepassing van de Richtlijn Pakketreizen gedurende de coronapandemie.
Waar ik me echter meer zorgen om maak is de ‘aanwijzing’ die het Hof lijkt mee te geven aan de Duitse rechter die verder over deze zaak moet oordelen. Het Hof stelt dat de pakketreisovereenkomst niet alleen verplichtingen omvat die uitdrukkelijk in de overeenkomst zijn opgenomen, maar ook ‘de hiermee verband houdende verplichtingen die voortvloeien uit het doel van de overeenkomst’. Het Hof van Justitie verwijst bij deze uitleg naar een ander arrest van haar hand d.d. 18 maart 2021 inzake Kuoni Travel (ECLI:EU:C:2021:213). Deze verwijzing is mijns inziens niet passend.
Allereerst zag het Kuoni-arrest nog op de uitleg van de oude Richtlijn Pakketreizen (90/314/EEG). Het ging hier om een reiziger die in het hotel waar zij verbleef door een elektricien en werknemer van het hotel een kortere weg naar de receptie kreeg getoond waarna zij een ruimte werd binnengelokt en daar werd verkracht en mishandeld. Geoordeeld werd o.a. dat het niet uitvoeren of slecht uitvoeren van de reisovereenkomst, die haar oorsprong vindt in feiten die gepleegd zijn door werknemers die onder toezicht van een dienstverstrekker (in dit geval het hotel) staan, tot aansprakelijkheid van de organisator kan leiden. Gelet op de doelstelling van de Richtlijn (hoog niveau van consumentenbescherming) mogen de uit de pakketreisovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, waarvan de slechte of nietuitvoering tot de aansprakelijkheid van de organisator leidt, niet restrictief worden uitgelegd:
“zij omvatten alle verplichtingen die gepaard gaan met de verstrekking van de voor de pakketreisovereenkomst noodzakelijke vervoersdiensten, logiesdiensten en toeristische diensten, of die verplichtingen nu door de organisator zelf dan wel door dienstverstrekkers moeten worden uitgevoerd.”.
De organisator kan enkel aansprakelijk worden gesteld indien er een verband bestaat tussen het handelen of nalaten waardoor de consument schade heeft geleden en de verplichtingen die voor de organisator voortvloeien uit de pakketreisovereenkomst.
Dat gelet hierop het begeleiden van een reiziger naar de receptie door een hotelmedewerker een dienst is onderdeel uitmaakt van de reisovereenkomst, en dat de verkrachting en de mishandeling neerkwamen op een slechte uitvoering van de betrokken overeenkomst, kan ik goed volgen.
Dat het Hof in het Kuoni-arrest zou hebben geoordeeld dat het antwoord op de vraag wat de verplichtingen zijn die voortvloeien uit de reisovereenkomst zo ruim moet worden uitgelegd dat alle met de overeenkomst verband houdende verplichtingen die voortvloeien uit het doel van de overeenkomst daar ook onder vallen, lees ik echter niet in dat arrest. Het is in mijn optiek een nieuw standpunt dat het Hof nu inneemt in de kwestie van reisorganisator FTI.
Onduidelijk standpunt?
Hoe het Hof dit standpunt precies bedoelt is nog onduidelijk. Dat de organisator de reiziger moet compenseren voor het feit dat bijvoorbeeld het zwembad dicht is, ze niet van de hotelkamer af mogen komen en er geen animatieprogramma is, is duidelijk. Dat zijn onderdelen van de pakketreisovereenkomst die niet zijn uitgevoerd zoals de reiziger had mogen verwachten op basis van de reisovereenkomst. Ik mag echter hopen dat het Hof met haar opmerking niet bedoelt te zeggen dat een dicht strand of het niet kunnen bezichtigen van de stad met de pakketreis ‘samenhangende verplichtingen’ zijn omdat ze ‘voortvloeien uit het doel’ van de overeenkomst, want dat lijkt me onjuist. Dat een reiziger bij het boeken van de overeenkomst uiteraard voor ogen heeft om naar het strand te gaan en bezichtigingen te doen (doel), wil niet zeggen dat dit onderdelen zijn van de reisovereenkomst waarvoor de organisator verantwoordelijk is.
Ik ben dus benieuwd hoe de Duitse rechter uiteindelijk omgaat met deze in mijn optiek onduidelijke aanwijzing van het Hof van Justitie.
#reizen #pakketreizen #gezondheidsmaatregelen #compensatie #uitspraak